Wanneer je het plan hebt opgevat een berg te beklimmen waar de laatste 20 jaar niemand is bovengekomen, vraag je je af of de top wel tot de mogelijkheden behoort. En je stelt je de vraag waarom het al die tijd niemand gelukt is. De Chaukhamba… Na een vijfdaagse trekking door onherbergzaam terrein, staan we aan de voet van de berg; de berg die ik de voorbije maanden, keer op keer, honderden keren heb bestudeerd op Google Earth. Ook nu, nietig tegenover de berg, zoom ik in, uit, op zoek naar mogelijkheden.
De Chaukamba bestaat uit 4 toppen waarvan top 1, die we vanuit basiskamp net niet kunnen zien, de hoogste is: 7138m. In 1952 voor het eerst beklommen via de Noord-flank onder leiding van Edouard Frendo, een befaamde berggids uit Chamonix.
Jarenlang verdiepte cineaste Ellen Vermeulen zich in het archief van een Franse vrouw, Marie-Louise Plovier Chapelle, die deel uitmaakte van die expeditie. In kamp 1, op een hoogte van 5.200m, werd het haar verboden verder te klimmen. Een vrouw op de top van een berg reduceert die tot une montagne à vaches, zo dacht men. De tocht van Marie-Louise eindigde in kamp 1 maar is nu aanleiding voor een documentaire en voor onze aanwezigheid hier. We zijn met drie gidsen om Ellen en Gert, de geluidsman, te begeleiden bij het draaien van de film.
Op de digitale kaart vooraf zie ik twee routes die ons naar de top kunnen leiden. Vanuit ons basiskamp, op de Satopanth glacier, blijken de twee voorbereidde routes onmogelijk maar ik zie een nieuwe optie: via een ijswaterval van ca 60 meter. Het is dezelfde berg als in 1952 maar de mogelijkheden zijn veranderd, door het veranderende klimaat. De filmmakers blijven beneden en er wordt vanuit basiskamp gefilmd hoe we de nieuwe route openen, die op een hoogte van 5700m overgaat in de oude, originele. We vatten de tocht aan met drie.
Wanneer de twee andere klimmers op 6350m besluiten om terug te keren, blijf ik alleen achter. Ik voel me sterk en wil nog niet opgeven. In plaats van een derde tussenkamp te installeren, ga ik meteen voor de top. Beneden, in basiskamp, wordt elke stap nauwgezet gevolgd. We hebben nauw contact met elkaar. Ik weet dat ze naar me kijken, van op dezelfde plaats waar ik urenlang naar de berg keek. Maar ik maak ook afspraken met mezelf: zo stop ik na elke 100 hoogtemeters om te eten en drinken.
200 hoogtemeters voor de top moet ik een steile sneeuwflank over van 50°. Dit is de plek waar de laatste aanwezigen ommekeer maakten. Met piolet en wandelstok ga ik door de sneeuw alsof het piepschuim is. Het gaat snel maar elke stap vraagt veel energie. Ik praat tegen mezelf, praat op mezelf in. Ik motiveer mezelf, hoor mezelf alsof het de stemmen vanuit basiskamp zijn. Ik draag een microfoontje, het geeft me het gevoel niet helemaal alleen te zijn. Maar toch. Wanneer ik moederziel alleen op de top sta, omringd door enkel lagere toppen, dan voel ik me uitgeput en alleen. Ik had me de tocht op voorhand eigen gemaakt, me de beklimming ingebeeld maar kon dit moment, dit gevoel niet voorzien. Nadien kan je het moment wel delen maar op het moment zelf beleef je het alleen. De vreugde vanuit het basiskamp bereikt me via de portofoon. De laatste meters was ik aan hun oog onttrokken maar het was alsof ze elke stap hadden mee beleefd. Denkend aan de beklimming in 1952, aan al die beklimmingen, pogingen, aan de tragedies en vreugden, en kijkend naar de andere toppen dan weet ik het wel: hier ben je niet alleen.